Veertig vleesvrije dagen?!

We krijgen het bijna dagelijks naar onze oren geslingerd: onze ecologische voetafdruk is te groot. België hoort bij de top vijf meest vervuilende landen. We kregen zelfs de eer de prijs van Fossiel van de Dag in handen te nemen in Parijs. Dit weekend in de krant: meer plastic in de zee dan garnalen. En toch bladerde ik door. U moet begrijpen, ik kan hier gaan pleiten zoveel ik wil, maar ik ga jullie niet kunnen overtuigen als ik eerst mezelf niet overtuig.

Ik kondigde het al ettelijke keren aan: “ik word vegetariër”. En ik haalde de mosterd niet bij wansmakelijke documentaires of propaganda van een of andere geitenwollensokkenorganisatie. Neen. Ik lust toch bijna geen vlees, dus leek het me makkelijk vlees volledig te schrappen. Tot ik me bedacht dat er in die heerlijke spaghettisaus van mijn moeder ook gehakt zit. Of in de verrukkelijke vol-au-vent van mijn grootmoeder. Toen bleek het toch wat moeilijker.

Als kind stelde ik me vragen bij het dier dat me werd voorgeschoteld. Is dit echt een dier geweest? Zoals het konijn van nonkel Jos? Dat lieve, schattige knuffelbeest? Met een degout schoof ik mijn bord naar voor of speelde met mijn eten tot ik van tafel mocht. Ik had medelijden. We vergeten dat dieren massaal de leefwereld van kinderen bevolken, in boeken, stripverhalen, filmpjes, knuffels, enzovoort. En toch vertellen we onze kinderen dat ze helemaal anders zijn dan mensen. We zeggen ze dat dieren niet voelen, niet denken. We geven kinderen de boodschap mee dat dieren daarom eigenlijk niet meetellen. Iets omtrent ‘dat is nu eenmaal zo”, of “de dieren worden daarvoor gekweekt”. Ik werd opgevoed als carnivoor. Niemand stelde zich vragen, leek me. Dus ging ik me verder ook geen vragen stellen.

In de lagere school wezen de leerkrachten ons wel op de klimaatverandering. De scheetjes van koeien waren een grote boosdoener (tot groot jolijt bij mijn vriendinnen en ik elke keer de juf ‘scheetjes’ zei). Minder vlees eten kon de wereld redden. We konden helden zijn. Ik kon de hele mensheid redden door geen dieren meer te eten. Wauw. Wat moeten ze trots op me zijn, dacht ik. Maar ook deze fase bedaarde.

Nu, jaren later, sta ik met mijn kotgenoot voor het vleesrek in de lokale Colruyt. Onze eerste stop van onze wekelijkse boodschappennamiddag/avond. Het vlees ziet er eigenlijk allemaal roze en hetzelfde uit. Mijn ogen glijden af naar het gedeelte voor de vegetariërs. Vegetarische nuggets, schnitzels, gehakt en ja, zelfs kebab. Ik ga voor de vegetarische schnitzels. Met appelmoes en een slaatje. Mijn geweten krijgt een opkikker.

Niettemin moet ik op mijn tong bijten als mijn moeder op zondagavond vraagt welke saus ik mee wil nemen op kot. De veggie-saus of haar bolognesesaus. Ik bijt tot er bloed uitkomt. Maar bloed smaakt nog steeds beter dan vlees.